Vaktraining

Een wedstrijd van korfbal speel je met 4 in een vak. Daarom is het belangrijk dat je op elkaar ingespeeld bent en dat er bepaalde lijnen bij iedereen uit het vak bekend zijn. Om deze lijnen te trainen, kan je met een vak 'vaktraining' doen. Deze vaktraining is gericht op het aanbrengen van automatismen en zorgt voor een beter begrip tussen spelers in een vak. De oefeningen op deze pagina bevatten allemaal dit vak-element en trainen een aantal automatismen. De oefeningen staan gesorteerd op datum, dus de nieuwste oefeningen staan bovenaan, de oudere oefeningen verder naar onder.

Bij de uitleg van de oefeningen wordt gebruik gemaakt van 4-0, 3-1 en 2-2. Dit staat voor het aantal spelers rond de korf, ten opzichte van spelers onder de korf. bij de 4-0 staan er dus 4 spelers rondom de korf, en 0 onder de korf. Bij de 3-1 zijn er 3 spelers rond de korf, en staat er een afvang (rebounder). Bij de 2-2 staan er 2 spelers rondom de korf, is er een afvanger (rebounder) en een aangever, dus 2 spelers onder de korf.

Belangrijk punt om op te letten bij deze oefeningen is de timing van het aansluiten. Je wil als trainer niet dat je spelers in de wedstrijd te vroeg of te laat in de aangeef komen of in het voorveld aansluiten. Daarom is het belangrijk dat je bij deze oefeningen al hamert op de timing. Een goede aangeef staat of valt met de goede timing. Is de aangever te vroeg, krijgt in de wedstrijd zijn tegenstander de kans om voor te verdedigen. Is de aangever te laat, heeft de verdediger van de schutter de kans om zich in te stellen op de actie. In beide gevallen wordt de scoringskans een stuk kleiner.


Vakoefening 3



De oefening start in de 4-0 opstelling. De bal wordt van speler 1 naar speler 2 geplaatst, waarna speler 1 de rebound-positie invult. Speler 3 vult het gat dat speler 1 achterlaat op door naar voren aan te sluiten. Hierdoor ontstaat er ruimte voor speler 4 om achter de korf aan te sluiten. Hiermee is de 3-1 gerealiseerd, spelers 2,3 en 4 vormen samen een driehoek rond de korf.
De volgende stap is een aangeef maken, dus naar de 2-2 toe. Speler 2 passt de bal naar speler 3, en speler 4 sluit aan de zijkant aan. De bal wordt nu niet doorgespeeld van speler 3 naar speler 4, maar speler 2 dreigt voorlangs, en zoekt via een lange lijn de rugkant van zijn verdediger. De pass komt van speler 3 naar speler 2, waarna speler 4 in de aangeef komt. Speler 2 speelt de bal naar de aangeef, speler 4.
Zodra speler 4 met bal in de aangeefpositie staat, moeten beide schutters, spelers 2 en 3, een actie maken om tot schot te komen. Dat kan een wijkbeweging of een breedtebeweging zijn. De aangever, speler 2, maakt een keuze voor een schutter (in het filmpje speler 3) en passt de bal naar de schutter. De schutter komt tot schot, en de rebounder, speler 1, vangt de bal af. De speler die niet tot schot is gekomen (in het filmpje speler 2) blijft in beweging en krijgt zodra de bal is afgevangen door speler 1 de bal, en komt alsnog tot schot. Dit kan het bonusschot genoemd worden. Waarom is dit schot belangrijk? Je dwingt hiermee beide spelers in beweging te blijven, en zij krijgen een beloning in de vorm van een schot. Speler 1 vangt de bal opnieuw af, en de oefening is afgelopen.

Iedereen draait 1 plekje door en de oefening kan opnieuw beginnen.


Vakoefening 2




De oefening start in de 4-0 opstelling. De bal wordt van speler 1 naar speler 2 geplaatst, waarna speler 1 de rebound-positie invult. Speler 3 vult het gat dat speler 1 achterlaat op door naar voren aan te sluiten. Hierdoor ontstaat er ruimte voor speler 4 om achter de korf aan te sluiten. Hiermee is de 3-1 gerealiseerd, spelers 2,3 en 4 vormen samen een driehoek rond de korf.
De volgende stap is een aangeef maken, dus naar de 2-2 toe. Speler 2 passt de bal naar speler 3, en speler 4 sluit aan de zijkant aan. De bal wordt doorgespeeld van speler 3 naar speler 4. Hierna komt speler 2 voor zijn tegenstander langs in de aangeef. Timing is hierbij erg belangrijk. Speler 2, de aangever, moet precies op tijd aansteunen. Als hij te vroeg is kan zijn verdediger voorverdedigen, als hij te laat is kan de verdediger van speler 3 zich herstellen in de verdedigende positie. De perfecte timing is dan ook dat speler 4 de bal kan inspelen zodra hij deze ontvangt, en dat speler 2 niet staat te wachten op de bal.
Zodra speler 2 met bal in de aangeefpositie staat, moeten beide schutters, spelers 3 en 4, een actie maken om tot schot te komen. Dat kan een wijkbeweging of een breedtebeweging zijn. De aangever, speler 2, maakt een keuze voor een schutter (in het filmpje speler 3) en passt de bal naar de schutter. De schutter komt tot schot, en de rebounder, speler 1, vangt de bal af. De speler die niet tot schot is gekomen (in het filmpje speler 4) blijft in beweging en krijgt zodra de bal is afgevangen door speler 1 de bal, en komt alsnog tot schot. Dit kan het bonusschot genoemd worden. Waarom is dit schot belangrijk? Je dwingt hiermee beide spelers in beweging te blijven, en zij krijgen een beloning in de vorm van een schot. Speler 1 vangt de bal opnieuw af, en de oefening is afgelopen.

Iedereen draait 1 plekje door en de oefening kan opnieuw beginnen.




Vakoefening 1



De oefening start in de 4-0 opstelling. De bal wordt van speler 1 naar speler 2 geplaatst, waarna speler 1 de rebound-positie invult. Speler 3 vult het gat dat speler 1 achterlaat op door naar voren aan te sluiten. Hierdoor ontstaat er ruimte voor speler 4 om achter de korf aan te sluiten. Hiermee is de 3-1 gerealiseerd, spelers 2,3 en 4 vormen samen een driehoek rond de korf.
De volgende stap is een aangeef maken, dus naar de 2-2 toe. Speler 2 passt de bal naar speler 3, en speler 4 komt in de aangeef. Timing is hierbij erg belangrijk. Speler 4, de aangever, moet precies op tijd aansteunen. Als hij te vroeg is kan zijn verdediger voorverdedigen, als hij te laat is kan de verdediger van speler 3 zich herstellen in de verdedigende positie. De perfecte timing is dan ook dat speler 3 de bal kan passen zodra hij deze ontvangt, en dat speler 4 niet staat te wachten op de bal.
Zodra speler 4 met bal in de aangeefpositie staat, moeten beide schutters, spelers 2 en 3, een actie maken om tot schot te komen. Dat kan een wijkbeweging of een breedtebeweging zijn. De aangever, speler 4, maakt een keuze voor een schutter (in het filmpje speler 2) en passt de bal naar de schutter. De schutter komt tot schot, en de rebounder, speler 1, vangt de bal af. De speler die niet tot schot is gekomen (in het filmpje speler 3) blijft in beweging en krijgt zodra de bal is afgevangen door speler 1 de bal, en komt alsnog tot schot. Dit kan het bonusschot genoemd worden. Waarom is dit schot belangrijk? Je dwingt hiermee beide spelers in beweging te blijven, en zij krijgen een beloning in de vorm van een schot. Speler 1 vangt de bal opnieuw af, en de oefening is afgelopen.

Iedereen draait 1 plekje door en de oefening kan opnieuw beginnen.